Voortplanting bij baardagamen in het wild
In het paarseizoenen zoeken de baardagamen elkaar op. Wanneer zij een soortgenoot tegen komen van een ander geslacht (potentiële partner) beginnen ze elkaar het hof te maken. Vooral het mannetje begint met zijn kop te schudden en de vrouwtjes zwaaien vooral. Het mannetje kan zijn zwarte stekelbaard opzetten en blaast zijn lichaam vol met lucht tijdens het voorspel. Hij loopt kleine rondjes aan de voorzijde van het vrouwtje en trappelt af en toe met zijn poten. Af en toe wordt de bek wijd geopend. Het vrouwtje zal door middel van het zwaaien met haar voorpoten laten zien dat ze wil paren. Als ze dat niet wil, omdat ze bijvoorbeeld al eieren draagt, zal ze een volhardend mannetje van zich af moeten bijten.
Na het paren leggen de vrouwtjes ongeveer 45 tot 60 eieren. Deze eieren worden in begin oktober in een ondergronds nest gelegd. Het vrouwtje graaft dan een soort tunnel waarbij zij grotendeels onder de grond verdwijnt. De eitjes worden daar veilig onder de grond begraven. Er worden per legsel gem. zo´n 20 eieren afgezet.
Na ongeveer 89-96 dagen komen de jongen bij een temperatuur van ongeveer 26°C uit. De jongen staan er gelijk alleen voor. Ze moeten op eigen kracht onder het zand vandaan kruipen. Zodra ze tevoorschijn komen moeten zijn ze gelijk onbeschermd tegen de roofdieren die op de loer liggen. Vanaf de geboorte zijn de baardjes dus zelfstandig en gaan op zoek naar eten en een schuilplaats.
Vele zullen te prooi vallen en het niet halen, maar er zullen er een aantal overleven. Hierom legt het vrouwtje ook vaak meerdere legsels op meerdere plaatsen om de overlevingskans van haar nakomelingen te vergroten.